Artikel 1:247 BW
Ouderschapsnormen in de Nederlandse wet
Wat o.i. nodig is, is dat de ouders individueel en gezamenlijk worden gehouden aan hun wettelijke plichten van artikel 1:247 leden 1, 2 en 3 BW, de zogenaamde ouderschapsnormen.
De wet geeft in artikel 1:247 BW twee ouderschapsnormen. Met deze normen heeft de wetgever beoogd om voor gezagdragend ouders concrete normen te beschrijven die richting geven aan ouderlijke gedrag, zowel richting het kind als richting de andere ouder.
Artikel 1:247 lid 1 BW: Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Kinderen hebben het recht om in een context op te groeien waarin ze optimale mogelijkheden krijgen om op te groeien; een omgeving die vrij is van (psychisch) geweld of verwaarlozing en waarin voldoende ontwikkelingsmogelijkheden zijn.
Artikel 1:247 lid 2 BW: Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat zaken die op ouderniveau spelen, in principe buiten het kind behoren te worden houden. Daarnaast betekent het bijvoorbeeld ook dat een kind in een schoon huis behoort op te groeien, zowel kwalitatief als kwantitatief voldoende aandacht, eten, kleding en speelgoed heeft. Een onderbelicht aspect van deze norm is dat deze zich ook uitstrekt tot inter-ouderniveau. Schadelijk, dwarsig, kwetsend gedrag vertonen op inter-ouderniveau bijvoorbeeld, doet afbreuk aan de (psychische) veiligheid van het kind in de situatie. Het is een verantwoordelijkheid die ouders zich moeten toe-eigenen als ware het een resultaatsverplichting. Bezien vanuit het recht van het kind is niets minder dan tastbare positieve resultaten bereiken voldoende.
Een kind heeft recht op familieleven. Dit is met name het geval voor beide ouders, maar ook voor een bredere familiecontext waarmee het kind een ‘nauwe persoonlijke betrekking‘ onderhoudt. Voor gezagdragende ouders is deze verplichting expliciet opgenomen in de wet, althans voor wat betreft de band die het kind met de andere (gezagdragend) ouder ontwikkelt.
Artikel 1:247 lid 3 BW:
Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.
Artikel 1:247 lid 4 BW: Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, of na het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders.
Artikel 1:247 lid 5 BW: Ouders kunnen ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, de ontbinding van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, of het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan.